Schrijfwedstrijd

Kerstverhalenwedstrijd: Gevangen in een kerstkooi

‘Jingle bells, jingle bells!’ De trommelvliesdoorklievende kerstmuziek schalt uit de speakers van de lift. Kreunend druk ik mijn oren dicht. Jingle all the way, gaat het onverstoorbaar door in mijn hoofd. De lucht heeft een verdachte zweem van dennengeur en samen met slierten versierde nep taxus verpesten ze compleet mijn “normale” avondsfeer. En ik maar denken dat de kerstversiering dit jaar in de dozen zou blijven. Kan ik kerstmis zelfs niet ontlopen in een lift van het nieuwe kantoor?

Met mijn karretje vol dozen druk ik ongeduldig nog eens op knop honderdelf. Nog even langzaam glijdt het ding omhoog. Voor een verdieping lang sta ik alleen in de lift, maar dan komt de stijgende ruimte met een kleine schok tot stilstand. Liftdeuren gaan open. Een kleine vrouw met een rossige krullenbos waggelt achter een koffiekar naar binnen. Ze komt naast me staan onder de maretak. Als ze maar niet verwacht dat ik haar ga zoenen. Ik herken haar als de assistent-secretaresse van de afdeling marketing, maar hoe heet ze ook alweer? Ze drukt op nummer vijfennegentig. Dat zijn dertig verdiepingen teveel.

Ik dacht dat de eindeloos jankende kerstmuziek me al gek maakte, maar de vrouw –Denise misschien? –is nóg beter in die taak. Momenteel brabbelt ze over zelfgebakken koekjes. Een bord op het karretje vol gembermannetjes, verspreiden een geur van vanille en een vleugje kaneel. ‘Gina, is het niet? Wil je een kerstkoekje?’ vraagt krullenbol met een prinsesachtige onschuld. Daisy dan? Alsjeblieft laat iemand anders instappen. Verdieping zeventig schuift voorbij. ‘Mijn kinderen zijn dol op ze, maar die zie ik voor de komende zes uur nog niet. Verbijsterend dat directeur Wallis ons op kerstavond laat werken.’

Verwilderd schudt ze haar hoofd. Haar krullen schudden heen en weer als het lepeltje van een belletje. ‘Over kinderen gesproken,’ haar kraaloogjes richten zich op mijn buik. Automatisch leg ik een hand op de bolling. ‘Wanneer komt de zegening? Dat duurt vast niet lang meer.’ Krullenbol draait haar forse lijf naar me toe. Debby! Ze heet Debby. Phoe dat was een hele bevalling. ‘Dat is mijn eigen zorg.’ Ik staar strak naar de glimmende liftdeuren. Verdieping vijfenzeventig tikt voorbij.

Directeur Wallis vindt het vast niet erg als je gaat, een paar sterke mannen kunnen het overnemen. Je familie wacht zeker thuis op je en…’ daar stop ik met luisteren. Familie? Die thuis op mij wacht? Wat een lachertje. Mijn vriend is vorige maart verdwenen met de smoes dat hij sigaretten moest kopen, nadat ik hem verteld had dat ik zwanger ben. Van hém. Poef en weg was hij. In sigarettenrook opgegaan. Moedertje lief had op mijn tiende de aarde verruilt voor de hemel tijdens kerstmis en vader, ja die had beter een bed kunnen installeren op kantoor. Tot zover mijn familie. Plots wankelt de lift en mindert vaart. De grond onder mijn voeten wankelt. Tot de lift stilvalt. Het display van de lift blijft hangen op zevenenzeventig, de deuren blijven potdicht. Het licht flikkert, tot het overschakelt naar een rode gloed. De kerstmuziek sterft krakend weg.

‘O nee, niet weer!’ Debby omklemt de leuning aan de wand.Ik grijp mijn karretje vast. ‘Wat gebeurt er?’ ‘De lift is stilgevallen.’ Natuurlijk. Mijn ademhaling versnelt en mijn keel voelt rauw aan. Met twee flinke passen ben ik bij de gesloten liftdeuren. ‘Hé!’ Ik bonk hard op het staal. ‘We zitten vast!’

‘De noodknop!’ roept Debby en ze duwt me opzij. Met een ruk draai ik me om en zie haar op de rode alarmknop drukken. Na een paar zwijgende seconden komt de intercom ruisend tot leven. ‘Alarmcentrale 569, Steve Hendriks. Hoe kan ik u van dienst zijn?’ ‘O nee, niet jij weer,’ kreunt Debby en dat zint me niks. ‘We staan vast in de lift!’ schreeuwt ze in de intercom. ‘Met hoeveel personen bevindt u zich?’ Steve stelt gekmakend kalm een lijst vragen en Debby beantwoordt ze hyperventilerend, terwijl ik door de ruimte ijsbeer. Meer en meer begint die als een kerstkooi aan te voelen.

‘Door de sneeuwstorm kan het mogelijk twee uur duren voordat de monteur bij u is,’ deelt Steve ons rustig mee. Dat moet een grap zijn. Een witte kerst heb je alleen in films. ‘Laatste keer was het een hagelstorm, wat is het de volgende keer? De kerstman heeft het personeel met vakantie gestuurd vanwege uitmuntend functioneren?’ Debby’s gezicht is rood aangelopen. Als een krampaanval momenteel me niet zou overvallen zou ik lachen om haar sarcasme. Dan voelt mijn broek langzaam nat aan. Ik had toch niet in mijn broek geplast?

Shit, nee…‘O nee…’ De stem van Debby klinkt onvast. Over mijn schouder kijk ik haar zwaar ademend aan. Debby’s ogen vergroten en haar keelappel beweegt op en neer. ‘We hebben een spoedmelding!’ Steve vraagt om aandacht: ‘Mevrouw? Bent u daar nog?’ ‘De vliezen van mijn collega zijn gebroken. Stuur nú een monteur en een ambulance! Al kom je zelf!’

Ik volg het gesprek niet meer. Een contractie laat me jammeren en ik klap dubbel op mijn hurken. ‘Jezus,’ hijgend grijp ik mijn buik vast. ‘Inderdaad Jezus.’ Debby draait zich hyperventilerend naar me om. ‘Je krijgt een Jezusbaby!’ Een felle pijn raast door mijn buik en kreunend zak ik ineen. ‘Ik haat Jezus,’ sis ik tussen mijn opeengeklemde kaken, ‘en ik haat kerstmis.’

‘Zeg dat nou niet.’ Ineens staat Debby stil. ‘Is dit jouw eerste?’ ‘Het is zeker niet mijn tweede.’ ‘Juist… Goed… Nou, ik heb er thuis drie rondspringen. Dit moet lukken. Hoe moeilijk kan het zijn?’ Gehaast begint ze in haar karretje te zoeken. Kreunend wieg ik heen en weer en de kerstkooi vervaagt. Het enige wat nog bestaat is pijn, scherp en schreeuwend. Vaag krijg ik mee hoe iets warms om me heen wordt geslagen, en een duidelijk aandringen van Debby: ‘Je broek, die moet uit…’ Met trillende handen wurm ik me uit mijn legging, om vervolgens weer op de linoleum vloer te vallen. Felle vlekjes van de weerspiegeling van de kerstlampjes blinken me tegemoet. Blijkbaar zijn ze stroomuitvalproof door een paar batterijen. Weer neemt een krampaanval me over en ik krijs. ‘Blijf doorademen,’ Debby ademt diep in en uit. ‘Voor even helse pijn voor een leven lang geluk.’

Ik probeer haar voorbeeld te volgen, maar hoe doe je dat als je baarmoeder een baby eruit wil werpen en je buik in elkaar knijpt? ‘Waarom haat je kerstmis zo?’ doorbreekt Debby mijn gejammer.‘Waarom hou je zo van kerstmis?’ Ik wil afleiding. Ik wil dat het ophoudt. ‘Het herinnert me aan mijn moeder.’ Iets in haar stem, weemoed, herken ik. Maar een soort warmte, voelt misplaatst. ‘Ze is gestorven.’ Het komt er harder uit dan ik bedoel door een nieuwe pijnscheut.

Debby knijpt in mijn hand en laat pas los tot ik iets ontspan. Ik voel haar krullen tegen mijn hoofd tikken en vermoed dat ze knikt. ‘Toen ik elf was. Op kerstmis.’ IJskoude rillingen lopen over mijn rug. ‘Zij was het hart en ziel van kerstmis. Iedere kerst bakten we kerstkoekjes en deed ze alsof ze niet zag dat ik stiekem wat deeg in mijn mond stopte. O wat was dat heerlijk. Zij was degene die mijn oom en vader samen bracht, ondanks dat zij als twee rivaal hoofdwinkeliers met elkaar vochten.’ Ze zucht. ‘Met kerstmis voel ik haar aanwezigheid het sterkst.’

Hoe is het mogelijk dat deze vrouw, die iets zo herkenbaars heeft meegemaakt, zo positief blijft? ‘Mis je haar….’ hijgend zoek ik naar een positie waarin de pijn stopt. Die is er niet. ‘Daardoor juist… niet meer?’ ‘Ze is bij me, dat weet ik gewoon.’ Na een korte stilte van haar kant, zegt ze: ‘Vertel me over jouw moeder. Wat voor persoon is ze?’

‘Was.’ Ze was iemand die een kogel voor haar familie zou opvangen. Even is de pijn die ik als tienjarige voelde, toen het bericht kwam op kerstavond dat ze was doodgeschoten bij een supermarkt beroving, erger dan wat het leven in me veroorzaakt. Een leven voor een leven, op kerstavond. Een droevige glimlach verschijnt op Debby’s lippen. De warme gloed van de kerstverlichting hult haar in een gouden aureool. Voor even lijken haar wilde krullen iets weg te hebben van mijn moeders zwarte krullen.

Voor even kan ik me voorstellen dat ze bij me is, me helpt. Maar de spreuk valt weg doordat de tl-buizen aan het plafond knipperend tot leven komen en de liftdeuren openen. Debby’s geschreeuw laat me weten dat de drommende mensen om ons heen collega’s, een monteur en ambulancebroeders zijn. Sommigen roepen dat ik moet persen, anderen schreeuwen dat de baby komt. Tranen rollen over mijn wangen en mijn lijf is kletsnat. ‘Ik wil dat het ophoudt…’

Debby grijpt mijn arm en dwingt me haar aan te kijken. ‘Nog heel even, Gina. Ik ben bij je, en ik laat je niet meer los. ’Voor het eerst deze avond ben ik dankbaar voor haar aanwezigheid. Dankbaar voor haar hulp. Niet langer ben ik alleen, en voor de eerste keer geeft me dat kracht. Ik pers uit alle macht op de Jingles van Jingle bells.

Dit kerstverhaal maakte onderdeel uit van de CB Kerstverhalenwedstrijd 2022 en is geschreven door Rebecca en Lilianne Koopmans.