Schrijfwedstrijd

Kerstverhalenwedstrijd: Een kerst als nooit tevoren

Vandaag zou een dag moeten zijn waar ik in mijn mooiste kleren aan een kerstdiner verschijn. Met mijn blonde haren, die normaal futloos naar beneden hangen, in nette krullen en mijn gezicht versierd met een subtiele laag make-up. In plaats daarvan knerpt de sneeuw onder mijn laarzen, die niet zo waterdicht zijn als ik dacht, terwijl ik dieper in mijn winterjas duik. De wind snijdt in mijn gezicht en ik kan een rilling niet onderdrukken. Door de kou tranen mijn ogen en ik veeg verwoed een druppel van mijn wang.

Het weer is net zo koud als de stilte tussen mij en Melody. We hebben de hele dag niks tegen elkaar gezegd. Ik wil wel praten, maar het voelt alsof de woorden bevroren zijn. Vast in mijn keel. Ik weet ook niet wat ik zou moeten zeggen tegen haar, niet vandaag.

Als een klingelend geluid mijn oren vult, kijk ik op. Aan de zijkant van de weg staat een man te zwaaien met een gouden bel. Voorbijgangers drukt hij met zo’n grote glimlach een kerstmuts in de handen dat het bijna eng lijkt. Wanneer Melody en ik langs hem heen lopen, houdt hij me staande. ‘Vrolijk kerstfeest!’ zegt hij, terwijl hij mij twee kerstmutsen aanreikt. Met vingers die gevoelloos zijn door de kou pak ik ze aan. Melody, die al verder was gelopen, lijkt eindelijk door te hebben dat haar zusje niet meer naast haar wandelt en draait zich om. Ik probeer de man een glimlach te schenken, maar ik voel mijn mondhoeken nauwelijks omhoog gaan. Mijn voeten komen al in beweging, op naar Melody, wanneer een idee mij te binnen schiet. ‘Heeft u er toevallig nog twee?’ vraag ik aan de kerstmuts-man, met bibberende stem. Even kijkt hij mij onderzoekend aan, maar haalt dan nog twee kerstmutsen tevoorschijn. Met nog steeds die grote, enge glimlach kijkt hij me aan. ‘Vrolijk kerstfeest,’ herhaalt hij. Weer probeer ik te glimlachen en weer mislukt het. Dus knik ik de man toe, terwijl ik naar Melody wandel.

Mijn zus trekt een wenkbrauw op als ze de mutsen ziet. De nieuwsgierigheid is van haar gezicht af te lezen, maar ze zegt geen woord. Dus besluit ik om mijn mond ook gesloten te houden terwijl ik langs haar heen loop. Met gemak houdt Melody me bij, maar zij heeft dan ook haar lengte mee. Haar donkere haren, die van nature een soort prinsessenkrul hebben, springen bij elke pas op en neer. Waar ik in mijn jas duik om te schuilen voor de wind, heft Melody juist haar hoofd, alsof ze de wind uitdaagt harder te waaien.

Drie van de kerstmutsen stop ik in de tas die over mijn schouder hangt. De vierde doe ik op tot iets over mijn oren, in de hoop de kou te verdrijven. Bij elke stap danst het witte bolletje aan het uiteinde van het hoofddeksel in en uit mijn blikveld. Idioot. Rondlopen met een kerstmuts terwijl dat het laatste is waarvoor ik in de stemming ben.

Terwijl we de laatste meters tot onze bestemming door de sneeuw ploeteren, dwarrelen kleine sneeuwvlokken mijn gezichtsveld binnen. Het zou echt het perfecte beeld zijn geweest: een witte kerst. Melody en ik komen aan bij een grote poort, gemaakt van ijzeren spijlen die eindigen in scherpte punten. Mijn zus duwt tegen het gevaarte, en luid piepend gaat deze open. Kriebels vormen zich in mijn maag terwijl ik achter haar aanloop, het grote veld op.
Ik ben hier al zo lang niet meer geweest.
De laatste keer dat ik hier was, drie maanden geleden, stond ik in een zwarte jurk en liepen er ook tranen over mijn wangen, maar niet van de kou. De rillingen over mijn lichaam worden erger, en ik weet dat het niet door het gure weerkomt.

Alsof Melody het aanvoelt, stopt ze en draait ze zich naar mij om. De sneeuwvlokken in haar haren lijken kleine diamanten, met zorg aangebracht. Met een wankele glimlach steekt ze een hand uit. ‘Samen,’ zegt ze, haar stem niet meer dan een fluistering op de ijzige wind. De eerste woorden die ze vandaag tegen me zegt.

Mijn hand trilt als ik hem in de hare leg. Melody knijpt er zacht in, en loopt dan verder, neemt me op sleeptouw.
In stilte lopen we het veld over, tussen de bomen en stenen door. De vogels die niet naar het zuiden zijn vertrokken, fluiten deuntjes naar elkaar. Misschien wensen ze elkaar wel een fijn kerstfeest. Ik hoop dat ze een leukere kerst hebben dan wij.

Drie maanden, maar ik weet de exacte plek nog. Achteraan het veld, naast de scheve boom. Toch zorgt het zien van het lange, rechte gevaarte naast de boom dat mijn keel wordt dichtgeklemd en dat ik hard de andere kant op wil rennen. Melody knijpt opnieuw in mijn hand. We zijn nu zo dichtbij dat ik de woorden kan lezen. Hier liggen Patrick en Katriene Waalvin. Een leven samen, en nu de eeuwigheid die hen binnenlaat. Vreselijke woorden. Alsof ze een lang leven hebben gehad, en niet plots verwelkomd werden door de dood tijdens een autoritje.

Even staan Melody en ik daar, voor de steen, terwijl de wind tegen onze lichamen beukt. Dan gaat Melody door de knieën. Ze pakt haar tas, identiek aan de mijne, en haalt er een krans uit. De kleine kerstballen, die door de bladeren verweven zijn, glanzen ons tegemoet. Met grote voorzichtigheid plaatst Melody de krans tegen de steen. Haar blik vindt de mijne, afwachtend.

Oh, ja.
Ik haal mijn tas tevoorschijn en graai door de spullen die erin zitten. Pijnschokjes schieten door mijn koude vingers, maar ik negeer het. Zodra mijn handen de staven omvatten, vis ik ze uit de zak. Ik kniel naast Melody neer en plaats de kaarsen, twee, met zilveren glitters, naast de krans. Melody heeft ondertussen een doosje lucifers uit haar tas gehaald en steekt ze aan. Ze probeert het te verbergen, maar haar handen trillen. Ik betwijfel of het van de kou komt. Even zijn de enige geluiden de vogels en onze ademhalingen, die zorgen voor kleine wolkjes in de lucht. Hoewel ik probeer om aan iets anders te denken, blijven mijn gedachten maar teruggaan naar de plek waar we zijn, waarom we hier zijn. Mijn ogen beginnen te prikken en koppig knipper ik de tranen weg. Nee…Blijf sterk.

Zonder erbij na te denken, gaat mijn hand weer in de tas op mijn schouder. Zodra ik de zachte stof voel, trek ik de kerstmutsen eruit. Eentje gooi ik naar Melody, die ernaar kijkt alsof het een dooie rat is, maar hem wel opdoet. Rillend kom ik overeind en reik ik naar de laag sneeuw die het graf als een kroon siert. In één beweging schuif ik het eraf. Vaag merk ik dat er sneeuw in de mouw van mijn jas is gevallen door een nat en koud gevoel bij mijn arm. Voorzichtig plaats ik de mutsen op de steen, de witte bolletjes aan het uiteinde iets op de rand zodat de hoofddeksels niet omvallen.
‘Hebben zij ook een beetje kerst.’ Woorden die er te lomp uitkwamen, maar die daardoor wel konden verhullen hoe pijnlijk mijn keel is.

Mijn blik is nog steeds op de kerstmutsen gericht als ik een zacht snuffen hoor. Naast me heeft Melody haar handen voor haar gezicht geslagen. Haar lichaam trilt. ‘Shit,’ fluistert ze, haar stem dik door emotie. ‘Shit, shit, shit.’

Even ben ik net zo versteend als het graf voor mij. Ik heb Melody nog nooit horen schelden. Wanneer mijn zus schokkend naar adem hapt, brokkelt vanbinnen iets weg. Plots zak ik door mijn knieën, alsof de last ze te zwaar is geworden. Mijn keel knijpt zich verder dicht terwijl ik naar Melody toeschuif. Ik druk haar trillende lichaam tegen me aan. Een vleug van haar parfum, dat naar rozen ruikt, dringt mijn neus binnen.

Warmte rolt over mijn wangen en het duurt niet lang voordat ik een zoute smaak proef. Mijn neus begint te lopen en ik doe een wanhopige poging om hem op te halen. Als ook mijn lichaam licht schokt, voel ik Melody’s armen zich om me heen slaan. Haar lichaam schermt de wind voor een deel af, en ik merk dat mijn schouders iets ontspannen nu de kou niet van alle kanten op mij inbeukt.

Door de waas voor mijn ogen probeer ik naar het graf te kijken, dat boven ons uittorent. De kerstmutsen en mijn nevelige beeld maken er iets levends van. Steen smelt om tot twee lichamen die de mutsen dragen en kaarsen vasthouden. Lichamen die over ons waken.

Terwijl ik me nog steviger tegen Melody aandruk, richt ik mij op de stenen wezens. Fluisterend verlaten de woorden mijn lippen. Nauwelijks hoorbaar door de wind. ‘Vrolijk kerstfeest, pap en mam.’
Dan sluit ik mijn ogen, en geef ik mezelf over aan de zwaarte die al drie maanden op mij drukt. Voor velen is kerst de mooiste tijd van het jaar, maar ik kan niet wachten tot het voorbij is.

Dit verhaal maakte onderdeel uit van de CB Kerstverhalenwedstrijd 2022 en is geschreven door Nicole Oude Heuvel.